Het Voetbalseizoen in Cijfers 2010/2011

Ieder jaar maken de Eredivisie CV, de Coöperatie Eerste Divisie en de KNVB een overzicht van de ontwikkelingen in het Betaalde Voetbal. Op 15 december 2011 zijn de cijfers van het seizoen 2010/2011 gepresenteerd.

KNVB Expertise, de makers van het rapport dat hier te downloaden is en waarvan de bijbehorende video’s hier te vinden zijn, hebben mij gevraagd een analyse van de cijfers over sponsoring te maken. Onderstaand de onverkorte versie.

Marcel Beerthuizen over sponsoring in het Seizoen in Cijfers 2010/2011

De totale investeringen in sponsoring in Nederland zijn na een dip in 2010 (850 miljoen euro) in 2011 gestegen tot 875 miljoen euro*. Van dat bedrag wordt 56% (490 miljoen) geïnvesteerd in sportsponsoring en daarvan gaat 58% (285 miljoen) naar voetbalsponsoring. Het betekent dat van iedere 100 euro die wordt besteed aan sponsoring er 32,50 euro in voetbal wordt geïnvesteerd*. De Eredivisie en de Jupiler League halen samen 225 miljoen uit de markt. Voetbal is en blijft de nummer 1 sponsorpropositie van Nederland en dat heeft uiteraard alles te maken met de grote populariteit van voetbal.

De cijfers maken duidelijk dat het de clubs in het Betaalde Voetbal is gelukt om de inkomsten uit sponsoring (die meer dan de helft van alle inkomsten uitmaken) op peil te houden. Dat is een knappe prestatie, maar het is wel met het nodige kunst- en vliegwerk gebeurd. De sponsorvergoedingen voor bijvoorbeeld shirtreclame staan onder druk. In het streven de inkomsten op niveau te houden, zijn clubs meer reclameposities op de tenues gaan verkopen. Het afbeelden van allerlei logo’s op de wedstrijdkleding geeft een rommelig beeld en gaat ten koste van de kwalitatieve uitstraling van het betreffende voetbalmerk (en de betrokken sponsors). Er is nog een andere verandering waarneembaar. Waar langlopende contracten de regel waren (sponsoring rendeert vooral bij een lange termijn commitment), worden nu contracten voor een korte periode afgesloten, soms voor enkele maanden. Vele nieuwe toetreders in voetbalsponsoring zijn bedrijven die het uitsluitend om zichtbaarheid (exposure) te doen is en die zich niet bekommeren om een daadwerkelijke verbinding met de club en zijn fans, terwijl die intensieve associatie een van de belangrijkste waarden van sponsoring is. Ondanks de economische realiteit moet het voetbal voorkomen dat er Belgische toestanden – waar je door de vele sponsors amper nog het shirt kunt zien – ontstaan.

De voorspellingen voor 2012 zijn ongewis. Krijgt ook sponsoring te maken met een dubbele dip? Een verder terugtredende overheid zorgt er hoe dan ook voor dat de concurrentie tussen partijen die op zoek zijn naar sponsorgeld enorm is toegenomen. In alle sponsordomeinen (sport, kunst, cultuur & entertainment, media, maatschappij) is er sprake van polarisatie. De grote en aansprekende rechtenhouders zijn nog steeds in staat om nieuwe sponsors aan te trekken, maar aan de onderkant van de markt is de competitie enorm en gaan de prijzen omlaag. Ook in de sponsorwereld worden de rijken rijker en de armen armer.

Waar liggen voor voetbalclubs de kansen in deze uitdagende tijden? Naast het verlagen van de bedrijfslasten zijn er nog steeds mogelijkheden voor extra inkomsten.

Bedrijven besteden nog steeds veel geld aan het onderhouden en verbeteren van de relatie met belangrijke doelgroepen (relatiemarketing). In steeds meer markten is er nauwelijks nog onderscheid op product- of dienstenniveau. Dat betekent dat ‘gunnen’ een rol speelt en het bouwen van een goede relatie met (potentiele) afnemers van belang is. Vandaar dat een business club nog steeds in een behoefte voorziet, al begint het sec bezoeken van een voetbalwedstrijd aan kracht te verliezen. Er liggen mogelijkheden voor clubs die vernieuwende concepten ontwikkelen, die zorgen voor unieke ervaringen en aantoonbaar rendement.

De stadionbezetting is goed (90%), maar niet volledig en er liggen dus kansen voor nieuwe groepen toeschouwers (die ook een target zijn voor de verkoop van merchandise). Een groot deel van de voetballiefhebbers die nooit in een stadion komt, geeft aan dat het bezoeken van een voetbalwedstrijd voor hen de ultieme belevenis is. Maar toch gaat men niet. Bij een deel is er twijfel over de veiligheid. De onduidelijkheid over het aanschaffen van een kaartje is een grotere blokkade, waarbij men ook nog eens abusievelijk denkt dat het duur is. Externe partijen zijn begonnen met het in de markt zetten van ‘een dagje voetbal’, maar clubs kunnen dit uiteraard beter zelf doen. De beschikking over een goed CRM-systeem is daarbij cruciaal.

Op de middellange termijn zijn er nieuwe inkomensstromen te verwachten uit de deregulering van de kansspelmarkt en uit de mediarechten. Als de uitzending van de samenvattingen van de Eredivisie wordt verplaatst naar een laat tijdstip op de zondagavond, zal dat tezamen met de snel toenemende digitalisering zorgen voor een substantiële groei van Eredivisie Live.

Tot slot: adverteerders kunnen kiezen uit een enorm aanbod aan mogelijkheden voor marketing communicatie. Nog steeds worden veel sponsorcontracten gesloten op basis van de persoonlijke interesse van de beslisser. Maar in tijden van budgettaire krapte en kiest men vooral voor instrumenten die hun waarde hebben bewezen. Het aantonen van de output en impact van sponsoring is onontbeerlijk geworden, maar concentreert zich momenteel met name op de (arbitraire) mediawaarde. Dat is een te wankele basis. Clubs zouden zich gezamenlijk moeten inzetten voor het verzamelen van succesvolle cases, waarbij de kracht van voetbalsponsoring empirisch is aangetoond.

* bron: SponsorTribune

Ontwikkelingshulp in de sport

Waren we begin 2008 nog vol verwachting dat de bestedingen in sponsoring in 2009 de grens van één miljard zouden doorbreken, inmiddels weten we beter. We zijn in 2010 terug op het niveau van 2006: naar verwachting wordt er dit jaar 850 miljoen euro in Nederland in sponsoring geïnvesteerd.

De financiële neergang zorgt ervoor dat de rijken rijker worden en de armen armer. Dat geldt niet alleen voor het rijke Noorden en het arme Zuiden op deze aardbol. Deze polarisatie is ook van toepassing op de verschillende sectoren van sponsoring in ons land. De aansprekende sportorganisaties, musea, festivals, tv-zenders en goede doelen zijn nog steeds in staat het bedrijfsleven aan zich te binden. Bij de rest is het kommer en kwel, is de onderlinge concurrentie moordend en staan de vergoedingen (en daardoor de inkomsten) enorm onder druk.

Er is nog een ander polariserend effect, dat toeneemt: het verschil tussen voetbal en andere sporten. Voetbal is populair in Nederland, niet alleen bij het publiek, maar ook in de boardrooms. Van de ruim 460 euro die in 2010 in sportsponsoring wordt besteed, gaat meer dan de helft, zo’n 240 miljoen euro, naar voetbal.

Mooie sporten als schaatsen, volleybal, tennis, zwemmen en judo blijken niet in staat om hun kracht en waarde aan de sponsorman of –vrouw te brengen. Het ligt niet aan de commerciële mogelijkheden, want die zijn er volop. Het ligt ook niet aan het gebrek aan successen, want ook die zijn in iedere tak van sport regelmatig te melden.

Het achterblijven van commerciële vooruitgang in deze sporten heeft een aantal oorzaken. Het heeft te maken met de structuur en organisatorische opzet van sommige sporten, waardoor er minder te bieden is voor sponsors. Het is voor een deel onbemindheid, die voortkomt uit onbekendheid. Maar het komt vooral omdat deze sporten de capaciteiten ontberen zichzelf te ‘verkopen’. Niet aan sponsors, maar ook niet aan het publiek, de politiek en de media.

Hier ligt een opdracht voor NOC*NSF, de koepelorganisatie die worstelt met haar rol. NOC*NSF moet er voor zorgen dat deze minder bedeelde sporten binnen tien jaar volledig op eigen benen kunnen staan. Dat is uitsluitend te realiseren door een standvastig beleid, gebaseerd op een duidelijke visie, uitgevoerd door de beste professionals. Noem het maar ontwikkelingshulp. Ook in Nederland nog broodnodig.

Column verschenen in SponsorTribune, juni 2010.

Geduld is het toverwoord voor Feyenoord

Het bureau Sport+Markt doet jaarlijks onderzoek naar de waarde van voetbalclubs in het betaalde voetbal. Er wordt onder meer gekeken naar populariteit, imago, fans en commercieel beleid. De resultaten worden gebruikt voor het verdelen van inkomsten van de Eredivisie.

Als het gaat om populariteit staat Feyenoord al jaren op de derde plaats, na Ajax en PSV en voor AZ en Heerenveen. Als je kijkt naar aantrekkingskracht van clubs onder alle voetballiefhebbers, is Feyenoord gedaald naar de zevende plek. Het is het resultaat van de tegenvallende prestaties en de voortdurende onrust bij de club. Er lijkt maar geen einde te komen aan de stroom van negatieve berichten. Na de crisis Verbeek volgde het opstappen van Boudewijn Poelmann, daarna het bericht over de geldlening van 3 miljoen om de salarissen te betalen en nu weer de polemiek met oud-voorzitter Van den Herik. Publiciteit die de reputatie schaadt en het vertrouwen ondermijnt. Het is nog geen reden voor paniek. Feyenoord is, in de terminologie van mijn vakgebied, een sterk merk. Zeker voetbalmerken kunnen wel een stootje verdragen. Maar dan moet er wel snel iets gebeuren.

Met Been en Beenhakker staat er straks een ijzersterk duo aan het technische roer. Ze kennen de club door en door, ze hebben het netwerk en de capaciteiten om spelers aan te trekken en te behouden en ze hebben het vertrouwen bij de achterban op de kuipstoeltjes en op de business seats.

Ook in de bestuurskamer zullen er nieuwe gezichten verschijnen. Een groep Rotterdamse ondernemers staat klaar om miljoenen in de club te pompen. Geld is geen probleem, maar de durfkapitalisten willen er wel iets voor terug. Aandelen en twee zetels in de Raad van Commissarissen als controlemiddel. Met het aantrekken van vreemd kapitaal slaat Feyenoord een nieuwe weg in. En alhoewel ik overtuigd ben van de goede bedoelingen van de investeerders, heb ik geleerd dat filantropie niet bestaat. Een goedlopende voetbalclub kan een interessant investeringsproject zijn, kijk maar eens naar de financiële resultaten van PSV in de afgelopen jaren. Maar als de resultaten op het veld tegenvallen, supporters morren en inkomsten stokken, dan komt er onrust die met veel emotie gepaard gaat. Dan ontstaat de aandrang tot ingrijpen, zoals ondernemers dat gewend zijn. Maar een voetbalbedrijf kent andere wetmatigheden en krachten, dat heeft Frans van Seumeren, de eigenaar van Fc Utrecht, inmiddels ervaren. Vreemd kapitaal, zeker als het verdeeld raakt, kan zorgen voor nieuwe schisma’s. En dat is wel het laatste dat Feyenoord nodig heeft.

Wat Feyenoord vooral nodig heeft, is geduld. Het geduld om vijf jaar te bouwen aan een sterke ploeg op en naast het veld. Weg met de paniekaankopen en de paniekontslagen, weg met de interne oorlogen. Geef de club een paar seizoenen de tijd om nieuwe talenten te laten ontluiken en te werken aan vaste patronen en een eigen speelwijze. Het geduld om Feyenoord 1 te laten groeien tot een sterk team dat weer kan meedoen aan de race om het kampioenschap. Want geduld wordt beloond.

Column verschenen in AD Sportwereld, 12 maart 2009.

Sponsoring beste bescherming voor de Elfstedentocht

In verschillende media ontspon zich de afgelopen week een discussie over de sponsoring van de Elfstedentocht, aangewakkerd door een ingezonden artikel in het NRC Handelsblad van Harry Veenendaal en Jort Kelder. Laat de commercie met zijn vuige handen van ons mooie oer-Hollandse evenement afblijven, zo luidt in het kort de wens van de schrijvers. Veenendaal en Kelder bieden ook een oplossing: de vermelding van de Elfstedentocht op de Intangible Heritage List van Unesco. Dat zou in hun ogen voldoende bescherming bieden tegen een commerciële aanval op het Friese schaatsevenement.

Een Elfstedentocht zonder commercie. Het is een mooi en romantisch beeld. Maar het doet geen recht aan de realiteit. De organisatie van een uniek evenement als de Elfstedentocht kan niet zonder de steun van organisaties en bedrijven. Zonder de inzet van bijvoorbeeld politie, defensie, de Nederlandse Spoorwegen en de NOS is de organisatie van het evenement niet mogelijk. Deze voornamelijk publiekrechtelijke organisaties doen dat vanuit eigen middelen, ten behoeve van het algemeen nut.

De vereniging De Friesche Elf Steden heeft enkele jaren geleden nagedacht of zij zich met sponsoring zou moeten inlaten. Vooralsnog werd besloten dat niet te doen, blij als men is met de steun van partijen die nu (nog) geen tegenprestaties vragen. Maar dat betekent niet dat de Elfstedentocht reclamevrij is. De wedstrijdrijders komen uit voor gesponsorde teams en rijden in pakken vol met reclame. De betrokken Friese steden, dorpen en ijsverenigingen laten de kans op positieve promotie niet voorbij gaan en maken daarbij, ook vanuit budgettaire overwegingen, afspraken met commerciële partijen. En daarnaast zijn er tal van bedrijven die inspelen op de actualiteit en gebruik willen maken van de enorme interesse in de Elfstedentocht. De afgelopen weken verschenen er al zogenaamde ‘inhakers’. Reken maar dat de aanhoudende vorst er voor gezorgd heeft dat bedrijven zijn gaan nadenken hoe zij zouden kunnen opvallen in een mogelijke marathonuitzending op tv. Een parkoers van 200 kilometer is niet te beschermen tegen het opportunisme van de commercie.

Ook in ben een tegenstander van overdadige commercie en kwaliteitsloze, goedkope vormen van aandachttrekkerij die ten koste gaan van het evenement. De beste bescherming van de Elfstedentocht tegen piraterij is paradoxaal genoeg het ontwikkelen van een commercieel programma.

Het beste voorbeeld hiervoor zijn de Olympische Spelen. Een beperkte groep van bedrijven betaalt ongeveer 60 miljoen euro en verkrijgt daarmee slechts het recht zich in eigen communicatie te associëren met de Spelen. Maar op het evenement zelf is geen enkele vermelding of uiting van die sponsors te zien. Daarnaast heeft het IOC al haar intellectuele eigendomsrechten wereldwijd beschermd, zoals de olympische ringen en de term olympisch. Een speciale afdeling van het IOC houdt alle mogelijk inbreuken op deze rechten nauwlettend in de gaten en treedt ook op. Met als zwaarste sanctie een wereldwijde reclamecampagne waarmee het bedrijf dat in overtreding is publiekelijk aan de schandpaal wordt genageld.

De vereniging De Friesche Elf Steden moet zich laten ondersteunen door een beperkte groep Nederlandse bedrijven, die zich na betaling van een vorstelijk bedrag sponsor van het mooiste evenement van Nederland mogen noemen. Maar daar geen enkele uiting voor terugkrijgen. Daarnaast moet de Vereniging haar merk actief beschermen, onder meer door bedrijven die op een goedkope manier inhaken genadeloos aan te pakken. Reken maar dat het publiek de goede sponsors beloont en dat mogelijke parasieten afhaken vanwege de vrees voor de toorn van de consument. Het is dé formule voor een prachtig evenement.

Column verschenen in AD Sportwereld, 15 januari 2009.

Real, het sterkste voetbalmerk ter wereld

Grote voetbalclubs hebben iets in handen waar de meeste marketeers van dromen: niet alleen een merknaam met een grote bekendheid, maar vooral een merk met een sterke emotionele lading. De liefde van een fan met zijn club is onvoorwaardelijk en voor het leven. Supporters zijn veel geld waard: zij willen de verrichtingen van hun club volgen en hun verbondenheid tot uitdrukking brengen. Het vermarkten van een voetbalclub wordt dan ook steeds belangrijker; juist over de grenzen van het eigen land liggen de kansen voor groei.

Het sterkste voetbalmerk op aarde is Real Madrid. In de Football Money League, die jaarlijks door adviesbureau Deloitte wordt uitgebracht, neemt de Koninklijke de afgelopen drie jaar de eerste plaats in. De begroting van Real Madrid bedraagt dit jaar 400 miljoen euro. In perspectief: dat is evenveel als de begrotingen van alle 18 Eredivisie clubs tezamen.

Op allerlei mogelijke manieren worden producten van Real over de hele wereld verkocht. De club heeft haar fanbase in Azië enorm vergroot door de afgelopen jaren oefenwedstrijden te spelen in verschillende Aziatische landen. Real heeft een eigen tv-station, dat via de satelliet te ontvangen is. De wereldwijde verkoop van merchandising is gigantisch. Door de komst van superster Zinedine Zidane in 2001 gingen er 480.000 shirts met zijn naam erop over de toonbank. Dat leverde een winst op van 42 miljoen euro. Het aantrekken van David Beckham in 2003 betekende een stijging van de verkoop van merchandising met 67%. Zo kon het transferbedrag van 30 miljoen euro binnen enkele maanden worden terugverdiend. Het is een spel waarin Real onverslaanbaar is.

De jaarlijkse inkomsten uit de verkoop van tv-rechten van Real bedragen 160 miljoen euro. Ter vergelijking: in het afgelopen jaar had Ajax 8,2 miljoen euro aan televisie- en internetinkomsten. De vergelijking gaat enigszins mank, want anders dan in Nederland waar de tv-rechten van de clubs collectief worden verkocht, verkopen de grote clubs in Spanje hun tv-rechten individueel.

Er is nog een ander verschil tussen de Nederland en Spanje. In Nederland kennen we een streng licentiesysteem. De licentiecommissie van de KNVB controleert nauwgezet de begrotingen van de clubs. Je virtueel rijk rekenen aan potentiële sponsorcontracten en mogelijk te verkopen spelers, hetgeen in het verleden nog al eens gebeurde, is niet toegestaan. De licentiecommissie kan clubs zelfs sanctioneren door punten in mindering te brengen of de club uit de competitie te nemen. En ook de Nederlandse fiscus houdt de voetbalclubs nauwlettend in de gaten. Er is dus nauwelijks mogelijkheid tot financieel gegoochel.

Hoe anders is het in Spanje. Daar wordt iedere club aangevoerd door een illusionist en is er nauwelijks controle. Neem Real’s voorzitter Ramon Calderon. De advocaat weet met een arsenaal aan financiële trucs een enorme schuld te verdoezelen en is hij zelfs in staat om winstcijfers te presenteren.

De Koninklijke uit Madrid is het Walt Disney van de voetbalwereld. Een non-stop entertainment fabriek, waarvan de producten over de gehele wereld worden verkocht. Maar Calderon speelt hoog spel. Zijn ego is belangrijker dan de continuïteit van de club. En of dat nu het ideale voorbeeld is? Soms kun je maar beter Mickey Mouse zijn.

Column verschenen in AD Sportwereld, 12 december 2008.

Wie koopt Haarlem en brengt het naar de Champions League?

Nu voetbal zich heeft ontwikkeld tot een van de belangrijkste wereldwijde vormen van entertainment, raken allerlei partijen geïnteresseerd in de commerciële mogelijkheden van de sport. Steeds meer voetbalclubs komen in handen van ondernemers en risico-investeerders die vooral winstpotentie zien. In de Engelse Premier League bijvoorbeeld zijn Manchester United, Liverpool, Newcastle United, West Ham United, Chelsea en Manchester City eigendom van investeerders.

Ook in Nederland zien we het gebeuren. We hadden al Dirk Scheringa. En we hebben nu ook Frans van Seumeren, die voor 16 miljoen euro een 51% meerderheidsbelang kocht in Fc Utrecht. Van Seumeren gaat zich intensief met het besturen van de club bemoeien. Ook andere clubs staan open voor investeerders, zoals bij Feyenoord. Je kunt altijd praten, luidt de opvatting, je moet ook weten waar je nee zegt. Een geïnteresseerde moet wel een groot bedrag op tafel leggen om zich eigenaar van de Rotterdamse club te kunnen noemen. En dan denken ze in Zuid eerder aan 200 dan aan 50 miljoen euro.

Het is een ontwikkeling die niet te stuiten is. Steeds meer clubs gaan op zoek naar investeerders. Op zoek naar nieuw kapitaal dat gebruikt kan worden om de kwaliteit en de populariteit van het product te versterken, op en om het veld. Maar er is een belangrijke les: filantropie bestaat niet, het gaat iedere ondernemer om winst. Niet iedere investeerder heeft zulke diepe zakken als die van de oliemiljardairs uit de Emiraten en Rusland. In een poging verliezen te voorkomen verkocht de IJslandse bankier Bjorgolfur Gudmundsson spelers van West Ham United zonder de technische staf daarvan op de hoogte te stellen. De eigenaar van Liverpool dreigde vorig seizoen alle tegoeden te bevriezen en spelers te verkopen als de club de kwalificatie voor de lucratieve Champions League zou mislopen.

Als blijkt dat de investering tegenvalt, schromen eigenaren niet een club af te stoten aan de eerste de beste bieder, ook als die nieuwe eigenaar geen enkele betrokkenheid heeft. En zo kan een club een speelbal worden van financiële goochelaars. De sport zal zich dus moeten wapenen, al is dat niet eenvoudig, omdat investeerders ook eisen stellen en zeggenschap willen hebben. En de ervaring leert dat veel sportorganisaties in hun jacht op geld zonder al te veel weerstand toegeven aan de eisen van geldschieters. Feyenoord heeft een beschermingsconstructie ontwikkeld om de continuïteit te waarborgen. Een groep betrokken clubbestuurders behoudt via een zogenaamd ‘gouden aandeel’ de beslissingsbevoegdheid over de club. Het zorgt er voor dat traditionele kenmerken als naam, logo, clubkleuren en vestigingsplaats onaangetast blijven. Maar het maakt een club wel minder aantrekkelijk als investeringsobject.

Het betekent dat voetbal weer een totaal nieuwe fase ingaat, waar financiële en marketingstrategieën belangrijker worden dan die voor de wedstrijd. Het gaat zonder meer gebeuren dat er clubs aan de rand van de financiële afgrond komen en er ook in verdwijnen. We gaan ook verrast worden door clubs die door slim financieel management uitgroeien tot Europese topclubs. Wie koopt H.F.C. Haarlem voor 1,5 miljoen euro en maakt er binnen tien jaar een winstgevend merk van dat volop meedoet in de Champions League?

Column verschenen in AD Sportwereld Pro, 2 oktober 2008.

Geld en Spelen

Ooit was deelnemen belangrijker dan winnen. Dat romantische idee is verdwenen. Olympische sport gaat slechts om de eerste plaats. En dat red je niet met talent alleen. De race om goud is een race om geld geworden.

Het valt op dat steeds meer bedrijven inhaken op de Olympische Spelen. In 2004 gebeurde dat nauwelijks. Tijdens de Winterspelen in 2006 waren al meer bedrijven actief en dat wordt nu wederom overtroffen, met een belangrijk aandeel voor de verschillende Partners in Sport van NOC*NSF. Maar ondanks inspanningen van de media en het bedrijfsleven is ons land niet in een Olympische Oranje-stemming gekomen. Het tijdverschil met China helpt natuurlijk niet. Maar het heeft vooral te maken met het uitblijven van gouden prestaties in de eerste week van de Spelen.

De keizer van China is Michael Phelps. In Londen 2012 kan hij nog groter worden. Als hij het volhoudt. De recordhouder treedt toe tot de grootverdieners in de sport. Phelps verdiende al 5 miljoen dollar per jaar en dat zal minimaal worden verviervoudigd. In perspectief: de bekendste atleet van de Nederlandse ploeg, Pieter van den Hoogenband, verdient ongeveer acht ton per jaar. Ook nu hij is gestopt, zal Pieter zijn populariteit tot in lengte van dagen kunnen verzilveren. Phelps heeft acht medailles, zijn coach Bob Bowman krijgt echter geen onderscheiding. Anders dan bij veel andere kampioenschappen wordt de coach tijdens de Spelen niet gelauwerd. Reden voor Ernst & Young aandacht te vragen voor de rol van de coaches van Nederland. Het publiek kan zijn stem uitbrengen via een website. De Spelen zijn nog niet afgelopen. Maar vooralsnog gaat mijn stem naar judocoach Marjolein van Unen, die met Deborah Gravenstijn en Elisabeth Willeboordse een zilveren en een bronzen medaille wist te veroveren.

Het streven van NOC*NSF tot de Top 10 van de wereld te behoren wordt niet gerealiseerd. Het aantal medailles komt in de buurt van de 22 die in Athene werden gehaald. Joop Alberda becijferde enkele jaren geleden dat Nederland tussen de 30 en 40 medailles zou kunnen halen. Ton Boot, een andere topcoach, beaamt dat. Alberda en Boot staan er om bekend hun doelen hoog te stellen, maar daar ook naar te leven en te presteren.

En waarom zou het niet kunnen? Met als groot voorbeeld Australië, een land met 18 miljoen inwoners dat in Athene op de vierde plaats in het medailleklassement eindigde en ook in Beijing hoog geklasseerd staat. We hebben het talent en we hebben de infrastructuur. Geld is ook geen probleem. Zowel de overheid als het bedrijfsleven zijn bereid meer in sport te investeren. NOC*NSF is inmiddels in een vergevorderd stadium de contracten met de verschillende sponsors te verlengen. Wat staat ons dan in de weg? Het is de moeite waard te onderzoeken of een centraal geleide Olympische topsport organisatie, met veel aandacht voor het herkennen en ontwikkelen van talenten, niet een veel betere manier is om onze sporters te begeleiden en tot maximaal resultaat te komen.

Column verschenen in AD Sportwereld, 20 augustus 2008.

Helden hebben we nodig

Over twee dagen beginnen de Olympische Spelen, maar met het oranjegevoel is het nog mager gesteld. Anders dan bij voetbal, waar de voorpret en voorspanning een belangrijk deel van de beleving uitmaken, beginnen de Olympische Spelen echt te leven als er medailles worden behaald. Als Nederlandse atleten kans maken op goud, gaat de sportliefhebber kijken. Al komt het het nooit in de buurt van de aantallen kijkers naar voetbal. In de all-time Top 100 van meest bekeken sportprogramma’s staat pas op de 33e plaats een evenement van de Zomerspelen, namelijk de 100 meter zwemfinale van Athene 2004.

Het verschil tussen voetbal en de Spelen laat zich wel verklaren. Het heeft alles te maken met de populariteit van voetbal, de sport die de meeste actieve beoefenaren kent en veruit de grootste groep van fans. Die populariteit zorgt er voor dat de sport intensief wordt gevolgd door de media, hetgeen de status versterkt. Het heeft ook te maken met de rijke historie aan successen van het Nederlands Elftal en enkele grote clubs. Momenten die tot ons collectieve geheugen zijn gaan behoren. Momenten waarbij spelers tot nationale en zelfs internationale idolen uitgroeien.

Het Nederlands Olympisch Team is groter dan ooit, met meer dan 240 sporters. Maar wie dat zijn, weet bijna niemand. Slechts een klein deel van het Nederlands Olympisch Team behoort tot de categorie Bekende Nederlanders. Waarbij een voornaam volstaat: Pieter, Anky, Fatima en Dennis. Ryan, Roy en Royston worden ook genoemd, zeker door de voetbalfans. Veel sportliefhebbers komen na enig nadenken nog met de namen van Theo, Teun (de Nooijer), Naomi en Marleen. Maar dan heeft het algemene publiek al gepast. Het Nederlands Olympisch Team bestaat – op dit moment – vooral uit onbekende namen en gezichten.

Het is een belangrijke reden waarom Olympisch Oranje nog niet leeft. Bekendheid is belangrijk. Niet alleen voor de sporter, die populariteit tijdens en vooral ook na de sportcarriere kan verzilveren. Maar zeker ook voor de sport, omdat populaire sporters de beste ambassadeurs zijn en jong en oud aanzetten tot het intensiever volgen of zelfs beoefenen van de sport. Het zorgt ook voor meer aandacht: tv-programma’s, spelshows, magazines en adverteerders maken bij voorkeur gebruik van mensen die bekend zijn.

Zoals iedere Spelen gaat ook Beijing 2008 nieuwe Hollandse helden opleveren. Sporters die al jarenlang presenteren en nu hun ultieme moment gaan beleven. En sporters die uit het ogenschijnlijke niets een onvergetelijke indruk maken. Zoals Arnold Vanderlyde in 1984. Zoals Ellen van Langen in 1992. Of zoals Regilio Tuur in 1988, die geen medaille won maar letterlijk in één klap beroemd werd. Na de Olympische Spelen van Beijing willen we veel meer weten van Marleen, Marianne, Naomi, Epke, Ruben, Theo en Teun (Mulder).

Het creëren van helden is een belangrijke taak voor een sportbond en voor NOC*NSF. Het is, onterecht, een totaal onderbelicht facet. Met geld heeft het niets te maken, wel met beleid. Ook dit Nederlands Olympisch Team bestaat uit prachtige en inspirerende sportmensen die toeleven naar hun hoogtepunt. Ze verdienen veel meer aandacht. Want dat is goed voor de sporters, de sport en het sportklimaat.

Column verschenen in AD Sportwereld Pro, 6 augustus 2008.

Koopmanschap en creativiteit vereist

Ieder jaar presenteert het adviesbureau Deloitte onder de naam Football Money League een financiële ranglijst van de voetbalclubs in Europa. De laatste drie jaar wordt die ranglijst aangevoerd door Real Madrid. Om de cijfers van Nederland in perspectief te plaatsen: de begroting voor het komende seizoen van Real bedraagt 400 miljoen euro, hetzelfde bedrag als alle Nederlandse clubs tezamen.

Voetbalclubs verkrijgen hun inkomsten uit 3 belangrijke bronnen: recettes (kaartverkoop), uitzendrechten en commerciële activiteiten zoals sponsoring en merchandising. In Italie en Spanje komt het gros van het inkomen van de grote clubs van de uitzendrechten, ook omdat daar de rechten door de club zelf mogen worden verkocht. Manchester United, nummer 2 op de ranglijst, verkrijgt de belangrijkste inkomsten uit kaartverkoop: 138 miljoen euro uit 29 wedstrijddagen. Niet voor niets wordt er in Engeland geklaagd over de hoge prijs van een voetbalkaartje.

De begrotingen van de Nederlandse clubs geven een inschatting van de verwachte kosten, maar zijn niet representatief voor de resultaten die uiteindelijk worden behaald. De strengere controles van de licentiecommissie hebben ervoor gezorgd dat de begrotingen van Nederlandse clubs realistisch zijn. In het verleden gebeurde het nogal eens dat potentiële sponsors al voor miljoenen in de boeken werden opgenomen en er een enorme waarde werd toegekend aan spelers die nog verkocht moesten worden. Inmiddels heerst het realisme.

Anders dan Amerikaanse sportbedrijven, waar winstdoelstellingen vereist zijn, worden Nederlandse voetbalclubs vooral bestuurd en gestuurd door de resultaten op het veld. Winst is – nog – geen doel. PSV bijvoorbeeld haalde zowel in 2005/2006 en 2006/2007 een inkomen van meer dan 80 miljoen, onder andere door de eigen goede prestaties in de UEFA’s Champions League. Dat leverde, ondanks de extra kosten voor het organiseren van internationale wedstrijden, winst op. Dat geld wordt veelal gebruikt om schulden af te lossen of het eigen vermogen aan te zuiveren. Maar in de nieuwe begroting voor dit seizoen neemt PSV geen voorschot op mogelijke successen.

De cijfers tonen aan hoe belangrijk het is een modern stadion te hebben. Clubs als Fc Groningen, Heerenveen, AZ en Fc Twente hebben door meer capaciteit en meer faciliteiten (business lounges e.d.) een grote sprong in hun begroting kunnen maken. Het maakt ook duidelijk waarom Feyenoord, NEC en sinds deze week ook Sparta plannen ontwikkelen voor een nieuw stadion. Zeker als het stadion in eigen beheer kan worden ontwikkeld, geeft dat veel meer groeimogelijkheden.

Nederland is de zesde voetbaleconomie van Europa. Boven ons staan Engeland, Italie, Duitsland, Spanje en Frankrijk. En die landen lopen steeds meer uit op ons. De schaal van onze economie (met slechts 16 miljoen inwoners) maakt dat het onmogelijk is de geldrace met de andere landen te kunnen winnen.

Nederlandse clubs moeten het hebben van slim koopmanschap en creativiteit. Door veel geld en aandacht te investeren in talentontwikkeling en scouting. En door continu te werken aan het creëren van zakelijke constructies, slimme samenwerkingsvormen en vernieuwende sponsoring- en marketingconcepten die ervoor zorgen dat er nieuwe geldbronnen worden aangeboord. Er is nog een andere mogelijkheid om meer inkomen te verkrijgen: het verhogen van de prijs voor een voetbalkaartje, dat goedkoop is als je dat vergelijkt met bijvoorbeeld de toegang tot een musical of popconcert. Maar dit is een gevoelig onderwerp bij de Nederlandse voetbalconsument en uiteraard willen de clubs Engelse toestanden voorkomen. Creativiteit gewenst dus.

Column verschenen in AD Sportwereld Pro, 31 juli 2008.

Eredivisie Live is een zegen voor de sportwereld

Niet iedereen weet dat het vooral de uitzendrechten zijn waarmee de grote sportorganisaties hun geld verdienen. De inkomsten van de verkoop van uitzendrechten van de Olympische Spelen, het WK en EK Voetbal, UEFA Champions League en de voetbalclubs in Engeland, Italie en Spanje zijn vele malen groter dan de inkomsten uit sponsoring. Bovendien blijven deze inkomsten exponentieel toenemen en groeien ze veel sneller dan de inkomsten uit sponsoring. Ook als je kijkt naar de grote Amerikaanse profsporten dan zorgt de verkoop van rechten voor de voornaamste inkomsten.

De markt van sportrechten is de afgelopen jaren enorm ontwikkeld, onder andere door de tecnologische ontwikkelingen waardoor er meer mogelijkheden (tv, pay-per-view, internet, mobiel) zijn gekomen om de rechten te verkopen en er meer mogelijkheden zijn gekomen om de rechten te verpakken (alle uitwedstrijden van de favoriere club, alleen de wedstrijden van de topclubs, de mooiste goals, zelf te kiezen cameraposities et cetera).

De handel op deze markt is lucratief. Er zijn internationale makelaars die op eigen risico rechten inkopen en vervolgens met bescheiden of onbescheiden winst doorverkopen. Een ander model is dat de makelaar de rechten verkoopt in samenwerking met een sportorganisatie (de rechtenhouder) en vervolgens een commissie krijgt over het totale verkoopbedrag. Vaak heeft de makelaar daarvoor wel een garantie moeten afgeven. Het voordeel van dit laatste model is dat de meeste inkomsten terugvloeien naar de sportorganisatie, vandaar dat het ook steeds meer wordt toegepast.

Maar de toenemende behoefte van publieke en commerciele tv-stations, telecombedrijven en internetproviders aan interessant aanbod – content in jargon – om kijkers te trekken, heeft er toe geleid dat grote sportorganisaties professionals op dit terrein in dienst hebben genomen. Het controleren van de productie en verkoop van de eigen zo gewilde sportrechten maakt dat de inkomsten op dit terrein kunnen terugvloeien naar de eigen organisatie (zoals de UEFA het geld van de Champions League en de EK’s gebruikt om de sport in de minder ontwikkelde voetballanden te stimuleren) en het entertainment-product naar eigen maatstaven en wensen kan worden geproduceerd. Het is de reden dat tijdens Euro 2008 geen enkel vechtpartijtje op de tribunes of protestactie op het veld in beeld is gebracht. Met uiteraard de interessante vraag of de wereld daarmee dan enorm veel onthouden is, maar ik waag dat te betwijfelen.

Het betekent dat de beslissing van de Eredivisie-clubs om een eigen kanaal op te zetten een logische stap is, die op termijn ook niet te vermijden was geweest. Zeker toen het bod op de live-rechten strategisch en financieel niet in overeenstemming was met de verwachtingen. Een eigen kanaal zorgt zeker op lange termijn voor een verdere groei van de inkomsten.

Betalen voor voetbal is een heikel onderwerp in ons land. Want voetbal van de Eredivisie en van Oranje is voor ons allemaal en van ons allemaal, het is niet voor niets het meest geliefde en gewilde vorm van entertainment. We willen vermaakt worden in deze hoogtijdagen van de Experience Economy en we zijn ook bereid daarvoor te betalen. Voor de bioscoop, voor DVD’s, voor games, voor magazines, voor concerten, voor pretparken en ga zo maar door. We zijn inmiddels ook steeds meer gewend te betalen via credit card of nog indirecter, via de mobiele telefoon. Vermaak mag wat kosten, maar niet als het om voetbal gaat. De mislukkingen van Sport7 en Talpa hebben daar ongetwijfeld ook mee te maken.

Ondertussen hadden ruim 340.000 huishoudens een abonnement op live Eredivisie-voetbal. En verschillende onderzoeken maken duidelijk dat zeker 700.000 mensen interesse hebben in de aanschaf van een Eredivisie-kanaal.

De komende vijf jaar is iedere sportliefhebber verzekerd van de samenvattingen van de belangrijkste sportcompetitie van ons land. De echte voetbalfans die, waar ook in Nederland, meer wilen zien en er ook voor willen betalen, hoeven met Eredivisie Live geen wedstrijd meer te missen. Dat zorgt ervoor dat de Eredivisie en haar clubs hun eigen rechten maximaal kunnen vermarkten en dat de daarmee verkregen inkomsten rechtstreeks naar de clubs vloeien.

Het is vanzelfsprekend dat juist de Eredivisie deze ontwikkelingen in Nederland in gang zet. Ontwikkelingen die met interesse wordt gevolgd door andere sporten, die in de toekomst direct dan wel indirect gebruik kunnen maken van de kennis en expertise die nu door de Eredivisie wordt opgedaan.

Column verschenen in AD Sportwereld, 23 juli 2008.