De sportwereld is zich steeds beter bewust van zijn maatschappelijke plicht

De ontwikkelingen in je persoonlijke leven bepalen in belangrijke mate je kijk op de wereld. Deze week ben ik begonnen als algemeen directeur van SOS-Kinderdorpen, de organisatie die zich inzet voor weeskinderen en verlaten kinderen overal ter wereld. Ik wil iets terug doen en een bijdrage leveren. Maar ik ben niet die enige die dat doet. Ook sporters, sportorganisaties en sponsors zijn zich steeds beter bewust van hun maatschappelijke rol en ontwikkelen programma’s op dit terrein.

Afgelopen zondag werd voor de bekerfinale het nieuwe label, een groene bal, van de Stichting Meer Dan Voetbal gepresenteerd. Deze Stichting is een samenwerkingsverband tussen de verschillende partijen in het betaalde voetbal: Eredivisie, de CV Eerste Divisie, de KNVB en de 36 clubs. Doelstelling van de Stichting is de maatschappelijke rol van het betaalde voetbal te verduidelijken en te vergroten. Al jarenlang zijn er clubs actief op dit terrein. De Stichting zorgt er voor dat er meer onderlinge samenwerking en coördinatie is van de vele projecten die er al zijn.

Het is een opvallende ontwikkeling: de sportwereld die zich lieert aan maatschappelijke projecten en die daarmee zijn sociaal maatschappelijke rol wil verduidelijken. Dat geldt uiteraard niet alleen voor sportorganisaties; ook ondernemingen besteden veel aandacht aan onderwerpen als maatschappelijk verantwoord ondernemen, diversiteit en duurzaamheid. Dat is overigens niet gestoeld op liefdadigheid: consumenten eisen van bedrijven dat ze laten zien dat ze bewust onderdeel van de maatschappij zijn. En dat kun je niet zo maar afkopen; iedere foute beweging op di terrein wordt genadeloos door het publiek afgestraft. Shell ervoer dat eind negentiger jaren tijdens de Brent Spar-affaire. De enorme hausse aan negatieve publiciteit zorgde voor een consumentenboycot in o.a. Duitsland. Reden voor de anglo-nederlandse multinational haar rol te herijken. De ultieme focus op winst (profit) verdween, er kwam ook aandacht voor twee andere p’s: die van ‘people’ en ‘planet’. Inmiddels is het ‘corporate social responsibility’-beleid een aandachtspunt in iedere board room. Daar waar sport en bedrijfsleven samenwerken wordt ook steeds vaker een maatschappelijk project of goed doel ingezet.

Er zijn inmiddels enkele goede voorbeelden. ING gaf tijdens de ING Amsterdam Marthon 2008 alle ruimte aan Unicef. De Nederlandse hockeyers organiseerden een speciale wedstrijd ten behoeve van de slachtoffers van de tsunami. Het gros van de grote sportsponsors in Nederland geeft een 1% van haar sponsoring-budget aan de Nederlandse gehandicaptensport (1% van de sporters in ons land heeft een geestelijke of fysieke beperking). De KNVB werkt al sinds 1996 samen met SOS-Kinderdorpen; het Nederlands Elftal doneerde in 2008 100.000 euro aan dit doel en Ruud van Nistelrooy is een van de belangrijke ambassadeurs. Goede doelen als Right To Play, Warchild, Spieren voor Spieren en de Cruijff Foundation ontwikkelen allerlei fondsenwervende activiteiten in samenwerking met sportbonden, sporters en sponsors.

Het beste voorbeeld komt uit het voetbal. CdF Barcelona was enkele jaren geleden de enige Europese topclub die nog zonder shirtsponsoring speelde. De belangrijkste beleidsbepalers van de clubs, de 90.000 socios, wilden het het rood en blauw ‘schoon’ houden. Interesse was er wel, bijvoorbeeld van het Engelse gokbedrijf Bwin (inmiddels shirtsponsor van Real Madrid), dat bereid was 20 miljoen euro per jaar te betalen. Barcelona wist te verlokkingen van het geld te weerstaan en kwam tot een opvallende besluit: sinds 2006 prijkt de naam en het logo van Unicef op het shirt van Barcelona (en de meer dan 500.000 shirts die jaarlijks verkocht worden). Bovendien doneert Barcelona jaarlijks 1,5 miljoen euro aan Unicef. Daarnaast zetten spelers en staf van de club zich in voor specifieke publieksacties, commercials en andere activiteiten om aandacht voor het goede doel te verkrijgen. Het past in het beleid van een club die zich bewust is van haar sociaal maatschappelijke rol. Niet voor niets is de slogan van Barcelona: Mas Que Un Club.

Column verschenen in AD Sportwereld, 21 mei 2009.

Erica maak plaats

Het is al een tijdje rustig op Papendal. Althans zo lijkt het. Maar dat is stilte voor de storm. Het plotsklapse vertrek van Hoofd Sport Marcel Sturkenboom afgelopen oktober is slechts de eerste stap in een veranderingsproces dat de positie van de sportkoepel moet verstevigen. Dat is noodzakelijk, want die positie staat onder druk, zowel intern, bij de eigen medewerkers, als extern, zoals bij het Ministerie van VWS, mede via De Lotto de belangrijkste fondsen verstrekker, en bij de sportbonden, de belangrijkste klanten en “aandeelhouders” van NOC*NSF.

De uitdagingen voor de sportkoepel zijn enorm. Het uitzenden van een olympische ploeg is eigenlijk de meest eenvoudige taak. Er spelen belangrijke maatschappelijke thema’s waarin de sportkoepel het voortouw moet nemen. Zoals de annexatie van de ongebonden sporter, die veel fitnesst en hardloopt, maar buiten verenigingsverband. Zoals jeugd en beweging, in de strijd tegen obesitas. Zoals de organisatie van sportverenigingen, waar vrijwilligers steeds moeilijker te krijgen zijn. En niet te vergeten de financiering van de sport in ons land. NOC*NSF is initiatiefnemer van miljoenenverslindende projecten als de nationale sportpas en het crossmediale platform. Ondanks alle hoopvol geformuleerde doelstellingen heeft dat nog niet veel opgeleverd. Een ander ambitieus project, het Olympisch plan 2028, dreigt na een aanvankelijk glorieuze start tempo te verliezen.

Het beleid van Terpstra c.s. kenmerkt zich vooral door het niet nemen van beslissingen. Het is het logische resultaat van een ambtelijke organisatie die tot doel heeft alle spelers te vriend te houden. Erica Terpstra is een uiteraard een uitstekend uithangbord. Terpstra is overal aanwezig en weet daarmee ook aandacht en voorkeursstemmen te verkrijgen voor de sport. Maar het leiden van een organisatie in verandering vraagt om veel meer competenties. Het Bestuur was aanvankelijk ook niet geëquipeerd om de uitdagingen waar de sport voor staat adequaat te begeleiden. Terpstra had zich omringt met vazallen, mensen die zich drukker maakten om hun accreditatie voor de Olympische Spelen dan voor de ontwikkeling van de sport. Inmiddels heeft het Bestuur aan kwaliteit gewonnen, met corporate zwaargewichten als KLM topman Leo van Wijk en TNT CFO Henk van Dalen en topbestuurder André Bolhuis.

De enige opvallende beslissing die er de afgelopen maanden is genomen, is het op non actief stellen van Marcel Sturkenboom. De tweespalt in de directie tussen Sturkenboom en algemeen directeur Theo Fledderus was tot in alle uithoeken van de sport bekend, maar binnen het Bestuur bleef men maar twijfelen. Zelfs nadat een intern onderzoek duidelijk maakte hoe onwerkbaar en onhoudbaar de situatie was geworden, wilde Terpstra nog niet ingrijpen. Dat leidde tot heftige discussies binnen het Bestuur. Uiteindelijk moest Sturkenboom het veld ruimen. Van Wijk c.s. wil zo spoedig mogelijk tot een ander organisatiemodel komen met een nieuwe meerhoofdige directie en een Raad van Toezicht die op afstand opereert en zich niet bemoeit met de dagelijkse praktijk. Het gaat Van Wijk, die zich soms afvraagt waar hij terecht is gekomen, veel te langzaam, maar de KLM topman zit niet te wachten op imagoschade door een publiekelijk gevecht met voorzitter Terpstra.

De termijn van Erica Terpstra loopt tot en met het voorjaar van 2010. Dat lijkt niet ver, maar er is geen tijd te verliezen. In de sport is iedere verloren dag er een te veel.

In het belang van de Nederlandse sport zou Erica Terpstra er goed aan doen plaats te maken voor een “zakenkabinet” dat voortvarend kan werken aan het opzetten van een nieuw organisatiemodel voor NOC*NSF. Uiteraard hoeft Terpstra niet via een zijdeur te verdwijnen, maar kan zij als Erevoorzitter de beste ambassadeur zijn die de Nederlandse sport zich kan wensen.

Column verschenen in AD Sportwereld, 7 mei 2009.